Het ontstaan van de vrije heerlijkheid Ameland

Uit Voorouders
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Hoofdstuk 1 – Ameland vóór en tijdens de opkomst van de Jelmera’s

Dit hoofdstuk beschrijft de bestuurlijke en juridische situatie van Ameland vóór het optreden van individuele hoofdelingen, en reconstrueert vervolgens de omstandigheden waaronder Ritske Jelmera en zijn familie zich tot machthebbers op het eiland konden ontwikkelen. Daarbij wordt nadrukkelijk onderscheid gemaakt tussen contemporaine bronnen en latere historiografische interpretaties.

1.1 Ameland vóór de hoofdelingen (tot ca. 1405)

Tot ver in de veertiende eeuw kende Ameland geen centraal bestuur onder één hoofdeling. In de oudste bekende oorkonden wordt het eiland vertegenwoordigd door collectieve aanduidingen als die goede luden van Aemlant. Dit wijst op een bestuurlijke structuur waarin de afzonderlijke dorpen – vermoedelijk via burgemeesters en volmachten – gezamenlijk optraden, zonder dat sprake was van een erfelijke heer.

In 1396 sloot hertog Albrecht van Beieren een overeenkomst met de vertegenwoordigers van Ameland, waarin wederzijdse vrede en neutraliteit werden vastgelegd. De formulering van deze overeenkomst laat zien dat de hertog zich richtte tot de gemeenschap als geheel, niet tot een individuele machthebber.[1]

Vergelijkbare bevestigingen van neutraliteit en vrijgeleide volgden in 1404 en 1405. Ook hierin blijft de collectieve aanduiding van de Amelanders gehandhaafd. Deze bronnen maken aannemelijk dat Ameland rond 1400 geen hoofdeling kende die het eiland als persoonlijk machtsgebied bestuurde. Daarbij dient te worden opgemerkt dat graaf Albrecht van Beieren in 1398 de heerlijkheden Ameland en De Bilt toekende aan Arend van Egmond [2], als beloning voor diens militaire steun. In de contemporaine bronnen uit 1396, 1404 en 1405 treedt Van Egmond echter niet op als vertegenwoordiger of bestuurder van Ameland. Dit wijst erop dat deze heerlijkheid in de praktijk geen feitelijke uitwerking heeft gehad.

1.2 De betekenis van 1405: juridisch precedent, geen machtswisseling

Het jaar 1405 wordt in latere historiografie vaak genoemd als een keerpunt in de geschiedenis van Ameland. In contemporaine bronnen betreft het echter geen instelling van een nieuwe heer, maar een herbevestiging van eerdere afspraken over neutraliteit en vrijgeleide.

In latere eeuwen werd een verklaring die aan een landsdag te Hartwerd (1405) werd toegeschreven, door de Cammingha’s gebruikt als juridisch fundament voor de zelfstandige status van Ameland. Deze verklaring is slechts overgeleverd in latere vertalingen en afschriften; het originele stuk is verloren gegaan. Modern onderzoek heeft aannemelijk gemaakt dat de tekstinhoud betrouwbaar is, maar dat met de datering mogelijk is gemanipuleerd om de ouderdom en daarmee het gezag van het document te vergroten.[3]

Het belang van 1405 ligt derhalve niet in de vestiging van een Jelmera- of Cammingha-heerschappij, maar in het ontstaan van een juridisch precedent dat later door opeenvolgende machthebbers strategisch werd ingezet. In 1405 trad er nog geen hoofdeling namens de Amelanders op: zij spraken zelf. Eventuele hoofdelijke machtsvorming op het eiland behoort tot een latere fase en kan niet rechtstreeks aan deze gebeurtenissen worden gekoppeld.

1.3 Veranderingen rond 1420: crisis, heroriëntatie en macht

De eerste decennia van de vijftiende eeuw vormden een periode van ingrijpende veranderingen. De Sint-Elizabethsvloed van 1421 had grote gevolgen voor de Waddenregio, waaronder Ameland. Tegelijkertijd verscherpten de politieke tegenstellingen in Friesland zich, onder meer in het kader van de Schieringer- en Vetkoperstrijd en de bemoeienis van Hollandse en Bourgondische machthebbers.

In deze context lijken zich nieuwe machtsverhoudingen te hebben gevormd. Waar Ameland eerder collectief werd bestuurd, ontstond nu ruimte voor individuele hoofdelingen die hun positie ontleenden aan grondbezit, militaire bescherming en externe connecties. Het is in deze overgangsfase dat leden van de families Jelmera en Cammingha op Ameland verschijnen. Waarom juist Ameland in deze periode aantrekkelijk werd voor Friese elites, en welke politieke spanningen daaraan voorafgingen, wordt in een later hoofdstuk nader onderzocht.

Deze ontwikkelingen vormen geen breuk, maar een overgang: zij markeren het moment waarop externe druk, ecologische ontwrichting en regionale machtsverschuivingen het collectieve bestuursmodel kwetsbaar maakten en ruimte schiepen voor individuele machtsconcentratie.

1.4 Oudere machtsstructuren en aanknopingspunten vóór Ritske Jelmera

Hoewel Ritske Jelmera de eerste persoon is die met zekerheid als zelfstandige machthebber op Ameland kan worden aangewezen, wijzen verschillende aanwijzingen erop dat de wortels van deze positie verder teruggaan. Het betreft hier geen sluitend genealogisch bewijs, maar een samenhang van geografische, juridische en politieke factoren.

Reeds vóór het optreden van Ritske zijn er op Ameland tekenen van:

  • afzonderlijke rechtsruimten;
  • lokale elites met bezit zowel op het eiland als op het vasteland;
  • een bewuste positionering ten opzichte van machtsvorming in Friesland.

In de veertiende eeuw maken delen van Friesland een proces van schaalvergroting en machtsconcentratie door, waarbij hoofdelingen hun positie versterken via oorlog, bondgenootschappen en bezit van stinsen. Ameland lijkt zich in dit proces steeds afzijdig te houden. Dit wijst op een strategie waarbij het eiland zich niet als onderdeel van Friesland presenteert, maar als een eigen rechtsruimte.

Daarnaast zijn er aanwijzingen dat families die later een centrale rol spelen (Jelmera, Camminga, Heringa) reeds vóór 1400 beschikken over:

  • landbezit op Ameland;
  • connecties met kloosters (zoals Ferwerd/Foswerd);
  • verwantschappen met Friese hoofdelingen.

Het is aannemelijk dat deze combinatie van factoren een institutionele continuïteit vormde, waarop Ritske Jelmera kon voortbouwen. In dat licht moet zijn optreden niet worden gezien als een beginpunt, maar als een moment waarop bestaande structuren zichtbaar en juridisch herkenbaar worden.

1.5 Van Jelmera-stins tot Camminghaslot

Rond 1424–1425 werd nabij het huidige Ballum een stenen residentie gebouwd, later bekend als Jelmerastate. Deze bouw markeert een fundamentele verandering: de vestiging van een permanente, versterkte machtszetel op Ameland. De stins fungeerde als centrum van bestuur, rechtspraak en economische controle.

Chronologisch kan deze ontwikkeling als volgt worden samengevat:

  • ca. 1424/1425 – bouw van een stenen residentie (Jelmera-stins) op Ameland;
  • ca. 1450 – Ritske Jelmera beschikt aantoonbaar over de state en draagt deze over aan zijn nakomelingen;
  • tweede helft 15e eeuw – via huwelijk en erfopvolging komt de machtspositie in handen van Hayo, kleinzoon van Ritske;
  • vanaf deze periode wordt de naam Cammingha dominant, en raakt de residentie bekend als het Camminghaslot.

Via erfopvolging, huwelijkspolitiek en bestuurlijke consolidatie komt deze machtspositie uiteindelijk terecht bij Hayo Cammingha, die haar weet te legitimeren door erkenning van Bourgondische en later keizerlijke zijde. Daarmee wordt een lokale hoofdelijke machtspositie geleidelijk voorzien van dynastieke en externe legitimatie, een proces dat pas in de tweede helft van de vijftiende eeuw zijn formele beslag krijgt.

1.6 Afbakening en onderzoeksvragen

Dit hoofdstuk laat zien dat de opkomst van de Jelmera’s en later de Cammingha’s niet het gevolg was van één enkel besluit of document, maar van een proces waarin collectief bestuur plaatsmaakte voor hoofdelijke macht. Open vragen blijven onder meer:

  • de precieze wijze waarop Jelmera- en Cammingha-bezit op Ameland werd verworven;
  • de rol van externe machthebbers bij deze machtsvorming;
  • de mate waarin latere bronnen oudere gebeurtenissen hebben hergeïnterpreteerd.
  • de vraag of en in hoeverre deze machtsvorming kan worden begrepen als een bewuste strategie van Friese elites, of als een pragmatische reactie op veranderende omstandigheden.

Deze vragen vormen het uitgangspunt voor de volgende hoofdstukken.

Hoofdstuk 2: Parallelle elites en gedeelde belangen (ca. 1390–1458)

2.1 Inleiding: twee families, één machtsveld

De opkomst van hoofdelijke macht op Ameland in de eerste helft van de vijftiende eeuw laat zich niet herleiden tot één enkele persoon of familie. Zowel Ritske Jelmera als leden van de familie Camminga verschijnen in deze periode op het eiland, aanvankelijk zonder duidelijke hiërarchie tussen hen. Pas later, door erfopvolging en huwelijkspolitiek, vloeien deze lijnen samen. Om deze ontwikkeling te begrijpen, is het noodzakelijk beide families niet geïsoleerd, maar als parallel opererende elites te beschouwen.[4]

2.2 De Cammingha’s: beloning voor hertogelijke steun?

Van de familie Camminga is bekend dat zij zich aan het einde van de veertiende eeuw schaarde aan de zijde van de hertog van Beieren. In 1398 werd Gerrit van Cammingha door de graaf van Holland beleend met de stad Leeuwarden en omliggende gebieden, een uitzonderlijk teken van vertrouwen en beloning.[5]

Hoewel Ameland in deze periode formeel buiten directe Friese rechtsmacht stond en aanvankelijk collectief werd vertegenwoordigd door de goede luden van Aemlant, is het voorstelbaar dat delen van het eiland of eraan verbonden rechten in dezelfde context als Leeuwarden aan hertoggezinde elites werden toegewezen. Dat een belening van Ameland aan Arend van Egmond tussen 1398 en 1409 nauwelijks werd geëffectueerd, laat ruimte voor alternatieve machtsvorming op lokaal niveau.[6]

Dat een zoon of naaste verwant van Gerrit van Camminga — vermoedelijk Gerrolt — zich in de daaropvolgende decennia op Ameland vestigde en daar rond 1440 aantoonbaar verblijft, blijkt uit het testament dat Peter Cammingha op Ameland opmaakte.[7]

2.3 Jelmera en Unga: een oudere Friese elite

De naam Jelmera behoort tot een oudere Friese elite, met wortels in Franekeradeel en omgeving. Ook de naam Unga duikt in deze context op als verwante of parallelle hoofdelingenlijn. Over de precieze herkomst van Ritske Jelmera bestaat geen zekerheid, maar zijn optreden vanaf de jaren 1420 wijst op iemand die reeds vóór zijn vestiging op Ameland over aanzien en netwerk beschikte.[8]

Het is aannemelijk dat ook deze familie — net als de Cammingha’s — zich in de spanningen tussen Friesland en Holland strategisch heeft gepositioneerd. Ameland bood daarbij een unieke combinatie van afstand tot het vasteland, economische mogelijkheden en juridische ambiguïteit.[9]

2.4 Waarom Ritske, en niet Camminga, als woordvoerder?

Een opvallende vraag is waarom Ritske Jelmera in de bronnen verschijnt als vertegenwoordiger of woordvoerder van Ameland, terwijl de Cammingha’s aantoonbaar eveneens aanwezig en invloedrijk waren. Hiervoor zijn meerdere verklaringen denkbaar.

Ritske kan de oudste of meest gevestigde van de twee zijn geweest, of hij kan namens een collectief van belanghebbenden hebben gesproken. Het is ook mogelijk dat hij primair een politiek-juridische rol vervulde, terwijl de Cammingha’s hun machtsbasis vooral in Leeuwarden hadden.[10]

In dat geval fungeerden beide families niet als rivalen, maar als complementaire bondgenoten.

2.5 De alliantie vóór het huwelijk

Het huwelijk van Hayo Jelmera met Dodonea Camminga in 1458 markeert geen plotselinge toenadering, maar lijkt eerder het formele sluitstuk van een al langer bestaande alliantie.[11]

Dat Hayo op dat moment nog niet de primaire erfgenaam van Ameland was, maakt het huwelijk des te betekenisvoller: het verbindt twee machtsposities die reeds decennia naast elkaar bestonden. De latere fusie van Jelmera- en Camminga-erfenissen kan daarom het best worden begrepen als de institutionalisering van een bestaande samenwerking, niet als haar beginpunt.[12]

2.6 Conclusie

In de eerste helft van de vijftiende eeuw ontstaat op Ameland geen geïsoleerde heerschappij, maar een gedeeld eliteveld, waarin Jelmera- en Camminga-belangen parallel lopen. Hun gezamenlijke optreden, vermoedelijk geworteld in hertoggezinde netwerken en bevestigd door bezit, huwelijk en erfopvolging, vormt de voedingsbodem voor de latere dynastieke eenheid. De vraag is niet waarom zij samensmolten, maar hoe zij dat zo lang naast elkaar konden blijven zonder open conflict.[13]

Hoofdstuk 3: Van hoofdeling tot “heer” – Ameland tussen Fries recht en externe erkenning (1428–ca. 1430)

3.1 Inleiding: een titel met twee betekenissen

Wanneer in 1428 in Bourgondische stukken wordt gesproken over de heren van Ameland, lijkt dat op het eerste gezicht te wijzen op een feodale heerlijkheid in klassieke zin. Die lezing is echter misleidend. De betrokken machthebber(s) waren in oorsprong Friese hoofdelingen, geen leenmannen in Hollandse of Bourgondische dienst. De titel “heer” weerspiegelt hier primair een externe, diplomatieke aanduiding, geen interne rechtsverandering.[14]

3.2 De akte van 21 maart 1428

Op 21 maart 1428 bevestigde Philips van Bourgondië, ruwaard van Holland, eerdere brieven van Willem en Jan van Beieren en van Jan van Brabant, gericht aan de heren van Ameland, betreffende vrede, neutraliteit en vrijgeleide door hun gebieden.[15]

Deze akte is van bijzonder belang omdat zij:

  • ondubbelzinnig aantoont dat Ameland extern werd benaderd als een territoriale eenheid;
  • impliciet veronderstelt dat er een herkenbaar gezag bestond dat het eiland vertegenwoordigde;
  • voortbouwt op eerdere neutraliteitsverklaringen uit 1396, 1404 en 1405, toen nog gesloten met de goede luden van Aemlant.[16]

Het verschil is subtiel maar wezenlijk: waar eerder een collectief werd aangesproken, suggereert 1428 een meer geconcentreerde machtsstructuur.

3.3 Hoofdeling, geen leenheer

Ondanks deze externe erkenning bleef de machtsbasis van de Amelander leider Fries van karakter. Zijn gezag berustte niet op leenrecht, maar op:

  • bezit van land en rechten;
  • controle over een versterkte woonplaats (stins);
  • erkenning door lokale elites en verwanten;
  • testamentaire erfopvolging, niet feodale successie.[17]

De “heer van Ameland” was daarmee functioneel een hoofdeling met een eiland als machtsbasis, geen vazal in een leenhiërarchie.

3.4 De stins als rechts- en machtsruimte

In het laatmiddeleeuwse Friesland functioneerde de stins niet alleen als versterkte woonplaats, maar ook als centrum van rechtspraak, bestuur en machtsuitoefening. Wie een stins bezat en bewoonde, oefende daarmee feitelijk gezag uit over de omliggende goederen en personen. [18]

Ook op Ameland moet de aanwezigheid van een stins in dit licht worden begrepen. De stins was:

  • plaats van bewoning van de machthebber;
  • locatie waar geschillen werden beslecht;
  • fysiek symbool van zelfstandige rechtsmacht.

Dat Ameland als rechtsgebied herkenbaar was, blijkt onder meer uit:

  • het voorkomen van Ameland in zelfstandige akten;
  • het optreden van zoenlieden en wrmannen in Amelander geschillen;
  • het ontbreken van directe onderwerping aan Friese landsrechtbanken.

De machtspositie van Ritske Jelmera en zijn opvolgers berustte daarmee niet uitsluitend op persoonlijke invloed of bezit, maar op het beheersen van een institutionele kern: de stins als drager van recht en gezag.

Dit verklaart tevens waarom huwelijken, erfenissen en testamenten zo’n centrale rol spelen in de machtsgeschiedenis van Ameland. Overdracht van bezit betekende overdracht van rechtsmacht.

3.5 Ritske Jelmera als vertegenwoordiger

Wanneer Ritske Jelmera kort daarna, in 1429, optreedt als vertegenwoordiger of woordvoerder van Ameland, sluit dat logisch aan op de situatie van 1428. Hij verschijnt niet uit het niets, maar treedt naar voren in een reeds erkende machtsstructuur.[19]

Of hij in 1429 reeds de enige machthebber was, valt niet met zekerheid vast te stellen. Het testament van Peter Cammingha uit 1440, opgesteld op Ameland, toont aan dat ook andere hoofdelingen daar resideerden en aanspraken hadden.[20]

3.6 Overgangsfase: van collectief naar dynastie

De periode 1428–ca. 1430 markeert daarmee een overgangsfase:

  • van collectieve vertegenwoordiging (goede luden);
  • naar individuele hoofdelijke dominantie;
  • zonder dat dit al een exclusieve, erfelijke heerlijkheid in feodale zin was.

Pas in de daaropvolgende decennia, door erfopvolging, huwelijkspolitiek en het verdwijnen van parallelle lijnen, zou deze positie uitgroeien tot een vrijwel onbetwiste dynastieke heerschappij.[21]

3.7 Vooruitblik

De vraag is nu niet meer of er een machtscentrum op Ameland bestond, maar waar het vandaan kwam. Om dat te begrijpen, moeten we terug naar de oudere Jelmera-stins op het vasteland en nagaan hoe deze zijn betekenis verloor toen een nieuwe machtszetel op Ameland werd gevestigd. Dat vormt het onderwerp van het volgende hoofdstuk.[22]

Hoofdstuk 4 – De oude Jelmera-stins en het verschuiven van de machtsbasis (ca. 1300–1430)

4.1 De oudste Jelmera-stins (ca. 1300)

De Jelmera-stins wordt in de bronnen aangeduid als een van de oudere adellijke versterkingen in het gebied ten zuiden van Dongjum, in de terpbuurschap Bootwerd. De bouw wordt doorgaans rond het jaar 1300 geplaatst, en in 1410 wordt zij expliciet vermeld als dae alda stins, hieten Jelmersma.[23]

Deze formulering maakt duidelijk dat het hier om een reeds lang bestaande machtszetel ging, die haar betekenis ontleende aan zowel bezit als rechtsuitoefening. De stins fungeerde niet alleen als woonplaats, maar ook als juridisch ankerpunt binnen de rechtsomgang van Franekeradeel.

4.2 Bootwerd en Dongjum als rechtslandschap

Bootwerd was in de late middeleeuwen geen dorp in moderne zin, maar een samenstel van staten en stinsen met eigen rechtvoerende functies. Tot deze rechtsomgang behoorden onder meer:

  • Jelmersma state;
  • Lyomawrdstra state;
  • Bootwerd state.

Deze staten lagen in elkaars onmiddellijke nabijheid en vormden gezamenlijk een lokaal machtscluster binnen het aester fiarndel van Franekeradeel. Het recht werd er niet permanent door de eigenaar zelf uitgeoefend, maar doorgaans door aangewezen rechters, die optraden namens de bezitter van de stins.[24]

4.3 Rechters namens afwezige eigenaren

In 1410 treedt Tjalling Rodmersma op als rechter van Donghum van dae alda stinse hieten Jelmersma.[25] Rodmersma woonde zelf niet op de stins, maar in het nabijgelegen Kitzelum. Zijn optreden moet dan ook worden begrepen als het voeren van het recht namens de eigenaar, niet als bewijs van eigendom.

Dit patroon herhaalt zich in latere jaren. In 1423–1425 wordt Tjaerd Jonga (ook: Junga, Unga) meerdere malen genoemd als rechter in het aester fiarndel.[26] In 1429 voert hij expliciet het recht voor Jelmera staeten, der ma hat alda stins.[27]

De formulering laat weinig twijfel: Tjaerd Jonga trad op namens de eigenaar van de Jelmera-stins, niet als zelfstandige machthebber.

4.4 Tjaerd Jonga als sleutelpersoon

Tjaerd Jonga is een centrale figuur in deze fase. Zijn optreden is steeds gekoppeld aan staten in de directe omgeving van Bootwerd en Dongjum, wat erop wijst dat hij lokaal verankerd was. Tegelijkertijd draagt zijn naam (Jonga / Unga / Unia) bij aan het vermoeden van een familieverband met Ritske Jelmera, die zich later expliciet ook Wnga noemt.[28]

Het is aannemelijk dat Tjaerd Jonga een verwant was — mogelijk een broer of neef — die als vertrouwenspersoon het recht uitoefende zolang de eigenaar zelf elders resideerde. Dit sluit aan bij een situatie waarin het zwaartepunt van bezit en bewoning reeds begon te verschuiven.

4.5 Het verdwijnen van de Jelmera-stins uit de bronnen

Na 1433 verdwijnen expliciete vermeldingen van de Jelmera-stins uit de rechtsbronnen.[29] Dit betekent niet noodzakelijk dat de stins fysiek werd verlaten of afgebroken, maar wel dat zij haar centrale juridische functie verloor.

Later bronnen spreken nog van een zaete te Doengium, hietende Boetwert, die in de zestiende eeuw in handen is van kerkelijke fondsen.[30] De oude Jelmera-stins lijkt dan reeds te zijn opgegaan in een breder goederencomplex, zonder zelfstandig stemrecht.

4.6 Gelijktijdige opkomst van een nieuwe stins

Parallel aan het verdwijnen van de oude Jelmera-stins uit de bronnen, verschijnt op Ameland een nieuwe machtszetel. Rond 1420–1425 wordt daar een stenen huis gebouwd, later bekend als Jelmera-stins en uiteindelijk als het Camminghaslot te Ballum.[31]

Deze gelijktijdigheid is opvallend: juist in de periode waarin de oude vasteland-stins haar juridische rol verliest, ontstaat op Ameland een nieuwe residentiële en bestuurlijke kern binnen dezelfde familiekring.

4.7 Geen breuk, maar verplaatsing

De beschikbare bronnen wijzen niet op een abrupte overdracht of verlies van bezit, maar op een geleidelijke verplaatsing van de machtsbasis. De oude Jelmera-stins bleef vermoedelijk nog geruime tijd als goed bestaan, terwijl het bestuurlijke en politieke zwaartepunt verschoof naar Ameland.

In deze context kan de Jelmera-stins bij Dongjum worden gezien als de moederstins, waaruit een nieuwe machtszetel voortkwam. De verplaatsing markeert geen einde van de Jelmera-lijn, maar juist haar transformatie — een proces dat uiteindelijk zou leiden tot de opkomst van de Cammingha’s als Vrij- en Erfheren van Ameland.

Hoofdstuk 5 — Ritske Jelmera en de Amelander machtsbasis

5.1 Ritske Jelmera: afkomst en hoofdelingenpositie

Ritske Jelmera, geboren ca. 13831385, behoort tot de Friese hoofdelingenelite. In de bronnen wordt hij verbonden met meerdere invloedrijke geslachten, waaronder de Jelmera- en Unga-lijn. Beide families waren oorspronkelijk gevestigd aan de Friese wal en beschikten daar over stinsen die waren ingebed in de Friese rechtsstructuur en stemrecht verleenden in regionale vergaderingen.

Dat Ritske in latere bronnen ook als Unga wordt aangeduid, wijst op het samenkomen van deze familielijnen in zijn persoon. In de loop van de eerste helft van de 15e eeuw verschuift echter het zwaartepunt van deze familie geleidelijk van Franekeradeel naar Ameland. Deze verplaatsing laat zich niet herleiden tot één moment of beslissing, maar vormt het resultaat van een langer proces.

5.2 Vestiging op Ameland en de stins te Ballum

Op Ameland bevindt zich in de 15e eeuw een stins te Ballum, die in latere bronnen wordt verbonden met Ritske Jelmera en bekend zal worden als het Camminghaslot. Of deze stins door Ritske zelf is gebouwd, dan wel door zijn vader of een eerdere generatie is gesticht en later herbouwd of versterkt, is niet met zekerheid vast te stellen. In de literatuur worden verschillende dateringen genoemd (ca. 1400, begin 15e eeuw, 1424/1425, versterkt huis). Een herbouw na de Sint-Elisabethsvloed van 1421 behoort tot de mogelijkheden.

Ritske is niet de enige hoofdeling die zich in deze periode op Ameland vestigt. Uit het testament van Peter Kammingha blijkt dat ook hij er in 1440 resideerde, vermoedelijk al geruime tijd. Opvallend is dat in dat testament getuigen uit Leeuwarderadeel (Cammingabuur) worden opgeroepen, terwijl Ritske zelf daarbij afwezig is. Dit suggereert dat beide hoofdelingen op Ameland naast elkaar opereerden, zonder gezamenlijk op te treden in juridische zin.

Van belang is dat de stins te Ballum geen deel uitmaakte van de Friese rechtsstructuur en geen stemrecht verleende. Daarmee onderscheidde zij zich fundamenteel van de stinsen aan de wal. Juist dit ontbreken van institutionele inbedding maakte Ameland tot een bijzondere machtsruimte, waarin gezag kon worden uitgeoefend zonder directe onderwerping aan Friese instellingen.

De vestiging van Ritske Jelmera op Ameland valt samen met een bredere politieke context. Na het overlijden van graaf Albrecht van Beieren in 1404 wijzigde het beleid van zijn opvolgers ten aanzien van perifere gebieden, wat onder meer blijkt uit de herbevestiging van afspraken met de ‘goede luden’ van Ameland in 1404 en 1405. Deze koerswijziging creëerde ruimte voor lokale machtsvorming buiten strikte feodale structuren.

5.3 Ritske als woordvoerder zonder formele titel (1428–1429)

In latere literatuur wordt gesteld dat Ritske Jelmera reeds vanaf circa 1424 als vertegenwoordiger van de Amelanders optrad. Voor deze vroege datering bestaan echter geen rechtstreeks overgeleverde primaire bronnen; zij lijkt te berusten op een interpretatie achteraf van zijn feitelijke machtspositie in de jaren daarna.

Een concreet aanknopingspunt vormt een akte van 21 maart 1428, waarin Philips van Bourgondië zich richt tot de ‘heren van Ameland’ inzake vrede, neutraliteit en vrijgeleide. Hoewel Ritske Jelmera daarin niet met naam wordt genoemd, weerspiegelt de formulering het feodale begrippenkader van de Bourgondische kanselarij. De term ‘heren’ hoeft niet te betekenen dat de aangesproken personen binnen een vastomlijnde leenstructuur formeel waren benoemd, maar duidt eerder op het bestaan van erkende lokale machthebbers.

In de literatuur wordt daarnaast herhaaldelijk melding gemaakt van een overeenkomst tussen Ritske Jelmera en de graaf van Holland in 1429, waarbij hij als woordvoerder of vertegenwoordiger van Ameland zou zijn opgetreden [32] [33] [34] [35]. Tot op heden is echter geen zelfstandige akte uit het grafelijk archief bekend die deze afspraak expliciet bevestigt. Het is daarom mogelijk dat het hier ging om een mondelinge regeling, een onderdeel van bredere vredesafspraken, of een later geconstrueerde interpretatie.

Dat Ritske zich in deze periode ‘heer van Ameland’ noemde, moet in dit licht vermoedelijk worden opgevat als een aanduiding van feitelijk leiderschap, niet als het resultaat van een formele titelverlening of een juridische zelfuitroeping.

5.4 Bezit, gezin en opvolging

Het testament van Ritske Jelmera uit 1450 [36] biedt inzicht in zijn bezit en prioriteiten. Daarin wordt de [Jelmera-state stins op Ameland als kernbezit behandeld en vererfd door zijn oudste zoon Romke. Dit wijst erop dat Ameland tegen het midden van de 15e eeuw de primaire machtsbasis van de familie was geworden.

5.5 Twee stinsen, twee rechtsruimten

Gedurende Ritskes leven bestaan gedurende enige tijd twee machtscentra naast elkaar: de oudere Jelmersma-stins bij Dongjum aan de Friese wal en de stins te Ballum op Ameland. Deze stinsen vertegenwoordigen niet alleen verschillende locaties, maar ook verschillende rechtsruimten.

Aan de wal betekende bezit deelname aan de Friese rechtsorde, met bijbehorende verplichtingen en stemrecht. Dat Ritske daar niet permanent aanwezig was, blijkt onder meer uit het feit dat in 1410 Tjalling Rodmersma (OFO II #10, #17, #18) en in 1429 Tjaerd Jonga het recht voeren over de Jelmera-stins. Deze rechtvoering door derden wijst op afwezigheid of terugtreding van de eigenaar.

Ameland daarentegen stond buiten deze structuur. Juist dit ontbreken van inbedding in het Friese recht maakte het eiland tot een bijzondere machtsruimte, waarin gezag kon worden uitgeoefend zonder directe onderwerping aan Friese instellingen. Het verdwijnen van de Jelmersma-stins uit de bronnen van Franekeradeel en het ontbreken van verdere uitbouw van die machtspositie wijzen erop dat het zwaartepunt van de familie definitief werd verlegd.

5.6 Ameland als autonome machtsruimte

In de loop van de 15e eeuw ontwikkelt Ameland zich onder Ritske Jelmera tot een autonome machtsruimte. Externe machten als Holland en Bourgondië benaderen de lokale machthebbers vanuit hun feodale denkraam, terwijl de interne verhoudingen op het eiland blijven aansluiten bij Friese gebruiken, zoals blijkt uit testamenten en erfopvolging.

Dat deze machtspositie in de praktijk functioneerde, blijkt uit het conflict met het klooster van Foswerd over land en rechten op Ameland, dat in 1483 wordt beslecht. In deze akte wordt het klooster gedwongen zijn aanspraken te begrenzen, wat erop wijst dat wereldlijke machthebbers inmiddels voldoende positie hadden opgebouwd om zelfs kloosterbezit te herdefiniëren. [37]

Hoewel sommige moderne overzichten stellen dat Ritske zich reeds in 1405 op Ameland vestigde, ontbreekt daarvoor directe contemporaine onderbouwing. Aannemelijker is dat zijn machtspositie zich geleidelijk ontwikkelde in de jaren na 1420, parallel aan de opkomst van andere hoofdelingen in de regio. In 1428 richt Philips van Bourgondië zich expliciet tot de heren van Ameland, hoogstwaarschijnlijk aan de feitelijke machthebbers op het eiland, onder wie Ritske Jelmera en mogelijk zijn vader, zonder dat daarmee noodzakelijkerwijs een formeel-juridische titel als ‘heer’ was verbonden.

5.7 Van Jelmera naar Camminga

De voorstelling van Ritske Jelmera als een reeds vroeg formeel benoemde ‘heer van Ameland’ heeft in de historiografie een bijna canoniek karakter gekregen. Deze lezing lijkt mede het resultaat van een achteraf aangebrachte feodale interpretatie van een machtspositie die zich aanvankelijk buiten vaste rechtsstructuren ontwikkelde.

Na Ritske Jelmera gaat de machtspositie op Ameland over op zijn nakomelingen en verwanten, waarbij de Camminga-lijn een steeds prominentere rol speelt. Deze overgang verloopt geleidelijk en zonder scherpe breuk, wat wijst op een vroege compatibiliteit tussen beide geslachten.

De bevestiging van Ritskes kleinzoon door Karel de Stoute in 1469 [38] als erfheer van de vrije heerlijkheid Ameland vormt daarmee geen beginpunt, maar het sluitstuk van een ontwikkeling die zich in de voorafgaande decennia al in de praktijk had voltrokken.

Hoofdstuk 6: Familie en erfgoed van Sasker Heringa en Dodonea Kammynga

6.1 Sasker Heringa en zijn eerste huwelijk

Sasker Heringa (gestorven voor 1450) was in zijn eerste huwelijk met Hylck, die circa 1431 overleed. Uit dit huwelijk werden drie kinderen geboren: twee zoons en een dochter. Het huwelijk duurde ongeveer zes jaar. De erfelijke aanspraken van Hylck op Ameland gingen via haar kinderen door, en bij haar overlijden werd haar inbreng in de familie verdeeld volgens de toenmalige erfrechtelijke regels. Mogelijk bracht Hylck goederen of aanspraken in die later via haar kinderen, zoals Romke en Kempe, relevant werden.

6.2 Sasker Heringa en zijn tweede huwelijk

Na Hylcks overlijden trouwde Sasker met Idt van Aylva, weduwe van een Heringa. Idt bracht eigendommen en aanspraken van haar familie (ouders Aylva en Juwsma, mogelijk de ouders van Eelco Heringa) in dit huwelijk. Sasker had uit dit huwelijk geen overlevende kinderen vermeld in de akten, maar de nalatenschap van zijn eerste huwelijk bleef van invloed op de erfenis.

6.4 Doede Kammynga en de nakomelingen van Anske Ritska

Doede Kammynga was de zoon van Dodonea Kammynga uit haar eerste huwelijk met Sicco. Hij erfde goederen en aanspraken via zijn moeder. Romke en Kempe, de oudere broers van Hajo, hadden samen met Hayo Sasker aanspraak op bepaalde nalatenschappen van Anske Ritska. De verdeling van deze goederen en de regeling van schillen en schulden werd officieel vastgelegd in een baer (gerechtelijk akkoord) van 14 juni 1458, getuige de betrokkenheid van lokale notarissen en scheidslieden. [39]

6.5 Dodonea Kammynga en haar testament

Dodonea Kammynga stelde haar testament op 22 maart 1499 op. Zij overleed na Hajo, die al vóór 1499 was overleden. In haar testament regelde zij de verdeling van haar goederen onder haar kinderen en kleinkinderen, inclusief:

  • Pieter Kammynga en zijn dochter Gratiana, die in Leeuwarden woonde en een aanzienlijke erfenis had. Gratiana was vernoemd naar een dochter uit het eerste huwelijk van Dodonea.
  • Doede Kammynga, haar zoon uit het eerste huwelijk, met de verdeling van zowel roerende als onroerende goederen op Ameland.
  • Sjouck (dochter van Dodonea), met specifieke verdelingen van huizen en goederen, inclusief de statta in Kaminghabuer en andere landerijen.

Het testament van Dodonea was zorgvuldig opgesteld met getuigen, waaronder priester Mammo, her Fedde, Pieter persona, en de broers Jan van Tirns en Gysbert van Boelzwerd, die de inhoud bevestigden en de executie van het testament ondersteunden. [40]

Het testament van Dodonea toont een uitzonderlijk niveau van rijkdom. Legaten omvatten onder meer:

  • gouden rijnsgulden;
  • tonnen bier;
  • tonnen koyts;
  • omvangrijke kerkelijke schenkingen.

Dit wijst erop dat de vervlechting van Jelmera- en Camminga-bezit niet slechts juridisch, maar ook economisch van groot gewicht was. Zo verwierf Hayo het Camminga-huis, dat daarmee bekend werd als het Amelandshuis of Heringahuis. Hij treedt in deze periode ook bestuurlijk op in Leeuwarderadeel.

Deze materiële basis vormde een essentiële voorwaarde voor de latere erkenning van de Cammingha’s als Vrij- en Erfheren van Ameland. [41]

6.6 Conclusie erfstructuur

Het geheel van deze akten en testamenten toont een complexe erfstructuur:

  • De aanspraken van Sasker Heringa’s eerste huwelijk gingen door naar zijn kinderen Romke, Kempe en Hajo, waarbij de moeder Hylck waarschijnlijk goederen inbracht.
  • De tweede vrouw Idt van Aylva bracht familiebezittingen in het huwelijk, maar had geen directe invloed op de Amelander erfenissen.
  • Bastards en halfbroers, zoals Hannyke, kwamen incidenteel voor in testamenten en akten, maar hun aanspraken waren beperkt.
  • De verdeling van goederen van Dodonea Kammynga na 1499 betrof zowel haar kinderen als kleinkinderen, waarbij Leeuwarder takken zoals Gratiana een rol speelden in de verdeling van het vermogen.

Deze herziene weergave legt de basis voor een correcte interpretatie van de latere hoofdstukken 7 en 8, waarin de verdeling van nalatenschappen en de juridische afwikkeling van Amelander goederen centraal staan.

Hoofdstuk 7: Verdere afwikkeling van de Amelander erfenissen

7.1 Overeenkomsten en schikkingen

Na de dood van Sasker Heringa vóór 1450 kwamen de erfclaims van zijn eerste huwelijk automatisch op zijn kinderen Romke, Kempe en Hajo. In 1450 wordt in een testament van Peter Kammynga op Ameland expliciet de verdeling van goederen geregeld, waarbij de kinderen Sicko, Sywich, Thiamke en Zacke betrokken zijn. Dit vormt een precedent voor latere verdelingen: de kinderen uit eerdere huwelijken erfden volgens een vooraf vastgestelde verdelingsstructuur.

Een belangrijk document van 24 juni 1450 betreft een compromis tussen Yde Heringhe en Haye Sasker, zoon van Sasker Heringa, inzake het erfdeel van Sasker Doeynga en diens dochter Ritska. Hierin worden de rechten van de kinderen van beide huwelijken afgewogen, en wordt de verdeling van zowel geld, zilver, land en huizen formeel vastgelegd.

7.2 Getuigenverklaringen en baeren

In 1451 en 1454 komen verschillende getuigenverklaringen voor waarin de vervallen nalatenschap van Anske Ritska en andere familieleden wordt bevestigd. Deze verklaringen, zoals die van Hentia Tadingha, Gerluf Wyggama en Sypka Jatiama, geven aan dat de bezittingen correct aan de erfgenamen zijn toegewezen.

Op 14 juni 1458 werd een baer opgesteld om geschillen tussen Doede Kammynga enerzijds, en Romke, Kempe en Hayo Sasker anderzijds, over de nalatenschap van Anske Ritska te regelen. De baer specificeerde de betaling van schillingen en de verdeling van landerijen, en stelde een volgorde van uitbetaling en gebruik vast. Het akkoord werd ondertekend door lokale notarissen en scheidslieden zoals Folkerus, Sythia Mertna, Renick Kampstera en Sybrew Hiddaraa.

7.3 Hajo en zijn positie

Hajo, een zoon van Sasker Heringa uit het eerste huwelijk, was reeds overleden vóór 1499. Zijn erfdeel werd daarom verdeeld onder zijn zusters en oudere broers Romke en Kempe. De betrokkenheid van Hajo in de Akten toont dat de verdeling van goederen en aanspraken complex was, met meerdere generaties en huwelijken betrokken.

7.4 Bastards en halve familieleden

Bastaardhalfbroers zoals Hannyke kwamen incidenteel voor in akten, vaak in verband met huwelijkse voorwaarden of boedelscheidingen, zoals blijkt uit 1439 en 1485. Hun erfclaims waren beperkt, en zij werden zelden betrokken bij de kernverdeling van Amelander goederen.

7.5 Samenvatting van verdelingen

De verdeling van Amelander bezittingen volgde meerdere lijnen:

  • Kinderen uit het eerste huwelijk van Sasker Heringa (Romke, Kempe, Hajo) erfden de directe aanspraken.
  • Doede Kammynga erfde via Dodonea Kammynga, zijn moeder.
  • Bastards en andere familieleden hadden secundaire of beperkte aanspraken.
  • Alle verdelingen werden juridisch vastgelegd via baeren, testamenten en getuigenverklaringen.

Hoofdstuk 8: Testamenten en nalatenschappen na 1499

8.1 Dodonea Kammynga en haar testament van 1499

Op 22 maart 1499 stelde Dodonea Kammynga haar testament op. Ze regelde daarin de verdeling van haar vermogen onder haar kinderen en kleinkinderen, waarbij Pieter Kammynga en zijn dochter Gratiana een belangrijke rol speelden.

Belangrijke punten uit haar testament:

  • Roerende en onroerende goederen werden verdeeld in exacte aandelen: Pieter (haar zoon uit het eerste huwelijk) ontving de helft, Sjouck (dochter) een derde, en overige erfgenamen de rest.
  • Gratiana, dochter van Pieter, werd vernoemd naar de dochter van Dodonea uit haar eerste huwelijk. Zij woonde in Leeuwarden en erfde aanzienlijke middelen.
  • Doede Kammynga, haar zoon uit het eerste huwelijk, kreeg specifiek de statta en landerijen op Ameland, evenals goederen die eerder door Peter Kammynga waren nagelaten.

Het testament werd bevestigd en geverifieerd door diverse getuigen en executeurs: priester Mammo, her Fedde, Pieter persona, en de broers Jan van Tirns en Gysbert van Boelzwerd.

8.2 Uitvoering van het testament

De uitvoering van Dodonea's testament zorgde voor een definitieve afronding van de Amelander erfenis. Alle betalingen, schillen en verdelingen werden uitgevoerd zoals in de akten en baeren eerder vastgelegd. Leeuwarder en Amelander takken van de familie ontvingen hun proportionele erfenis, waarmee de claims van de verschillende huwelijken en generaties werden afgerond.

8.3 Invloed op de volgende generatie

De nalatenschappen van Dodonea en Sasker Heringa legden de basis voor het vermogen van de volgende generatie Kammynga’s:

  • Romke en Kempe erfden via hun vader Sasker Heringa, met rechten op land en geld.
  • Pieter Kammynga en zijn dochter Gratiana ontvingen Leeuwarder goederen en vermogen, waarmee deze tak economisch onafhankelijk bleef.
  • Doede Kammynga erfde het Amelander erfgoed, waarmee de kern van de familiehistorie op Ameland werd behouden.

8.4 Conclusie

De periode van 1450–1499 toont een complexe verdeling van familiebezittingen, waarbij meerdere huwelijken, erfgenamen en testamenten betrokken waren. De formele vastlegging via baeren, akten en getuigenverklaringen garandeerde een eerlijke verdeling volgens de wetten en gebruiken van de tijd. De basis die hiermee gelegd werd, bepaalt de eigendomsstructuren en de positie van de familie Kammynga in Leeuwarden en op Ameland voor de volgende generaties.

[42]

Familie- en erfenisoverzicht Kammynga/Heringa

Stamboom en huwelijken

Sasker Heringa († <1450) 
├─ Eerste huwelijk: Hilk († c.1431)
│   ├─ Romke Heringa
│   ├─ Kempe Heringa
│   └─ Hajo Heringa († <1499)
├─ Tweede huwelijk: Idt van Aylva (weduwe van Heringa)
│   └─ [eventuele kinderen: geen primaire erfclaims vermeld]
└─ Bastard halfbroer: Hannyke
    ├─ Huwelijk 1: Thiede Doekes Hemmema
    └─ Huwelijk 2: onbekend
---
Dodonea Kammynga († 1499)
├─ Eerste huwelijk: Sicco
│   └─ Doede Kammynga (erft Ameland)
├─ Tweede huwelijk: Hajo Heringa
│   └─ [Haar andere kinderen uit tweede huwelijk onbekend]
├─ Testament 1499 regelt:
│   ├─ Pieter Kammynga (zoon uit eerste huwelijk)
│   │   └─ Gratiana (dochter van Pieter, vernoemd naar Dodonea's dochter uit eerste huwelijk)
│   └─ Sjouck (dochter) krijgt trimdeel
  1. Oorkonde 10 juni 1396; secundaire bespreking via amelanderhistorie.nl
  2. [leenbrief Egmond]
  3. Oebele Vries, Ferdban. Oudfriese oorkonden en hun verhaal
  4. Analyse op basis van OFO I–III en latere historiografie; synthese van verspreide vermeldingen.
  5. Zie o.a. literatuur over Camminghabuer en de belening van 1398; secundaire samenvattingen bij Stinsen in Friesland.
  6. Amelander Historie; overzicht beleningen en niet-geëffectueerde rechten.
  7. OFO II, nr. 215 (1440).
  8. OFO I–II; genealogische reconstructie op basis van verspreide vermeldingen.
  9. Contextuele analyse; vgl. O. Vries, Ferdban.
  10. Hypothese; gebaseerd op rolverdeling zichtbaar in OFO-bronnen en stedelijke context Leeuwarden.
  11. Baer van 1458; OFO-verwijzing nader te specificeren.
  12. Analyse op basis van erfopvolging Jelmera/Camminga, OFO III–IV.
  13. Synthetische conclusie.
  14. Contextuele interpretatie van akten 1428; inventaris Nassause Domeinraad.
  15. Nationaal Archief, archief Nassause Domeinraad, inv.nr. 1795.
  16. Amelander Historie; neutraliteitsaktes 1396–1405.
  17. Vergelijking Fries hoofdelingenrecht en feodaal leenrecht; OFO-context 1450, 1483/6.
  18. Algemene literatuur over Friese stinsen; Stinsen in Friesland.
  19. Secundaire bron: Stinsen in Friesland; ontbrekende primaire OFO-verwijzing.
  20. OFO II, nr. 215 (1440).
  21. Vooruitwijzing naar hoofdstukken 4–5.
  22. Structurerende vooruitblik.
  23. OFO II, nr. 18 (1410), plaatsvermelding Dongjum.
  24. Algemene rechtspraktijk in Westergo; vgl. OFO II, [1], [2] diverse rechtsomgangen.
  25. OFO II, nr. 18 (1410) https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB18:003475000:00041] 1410 en later.
  26. OFO II, nrs. 10, 17, 18 (1423–1425).
  27. OFO II, nr. 17 (1429), 1429.
  28. Testament Ritske Jelmera (1450), OFO IV.
  29. Laatste vermelding: OFO II, nr. 18 (1433). 1433
  30. FC2, 1511–1543.
  31. Canon van Ameland; Stinsen in Friesland, Ballum. Wikipedia AH, Ferwerda, Cammingha-slot
  32. overeenkomst met de graaf
  33. woordvoerder van Ameland
  34. vertegenwoordiger
  35. woordvoerder, 1429
  36. testament Ritske 1450
  37. [bronverwijzing: OFO I #326]
  38. bevestiging door Karel de Stoute
  39. OFO II #219 (baer 1458)
  40. OFO I #440 (testament Dodonea Camminga, 1499)
  41. OFO II #82, 13-7-1476
  42. Proces Egmond–Cammingha, 1527